Brussel is vooral bekend om zijn Fin-de-Siècle architectuur. De architectuurperiode tussen de twee wereldoorlogen is minder bekend bij het grote publiek, maar is niettemin bijzonder rijk en vernieuwend. MODERNIST-MAP.BRUSSELS 1910-1940 is een uitnodiging om de stad te herontdekken aan de hand van een representatieve selectie van de verschillende tendensen en typologieën binnen de modernistische architectuur in Brussel.

  De opkomst van de modernistische beweging is onlosmakelijk verbonden met de radicale veranderingen die zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw voordeden. In deze periode van ingrijpende veranderingen wijzigden levensstijlen en woonvormen zich in hoog tempo. Allerlei technologieën rukten met rasse schreden op en werden steeds betaalbaarder, zoals de opkomst van de auto illustreert. De vrijetijdsmaatschappij was in volle bloei en het beoefenen van sport en andere openluchtactiviteiten raakten wijdverbreid in dit tijdperk van hygiënisme.

  De belangrijkste katalysatoren voor het ontstaan van een nieuwe architectonische taal waren de noodzaak tot wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog, de ontwikkeling van nieuwe bouwtechnieken en -materialen, en de manifesten van diverse avant-gardistische kunstbewegingen.

  In België waren de verbeteringen op het gebied van sociale rechten en levensomstandigheden bijzonder belangrijk na de Eerste Wereldoorlog. Op het gebied van huisvesting was de oprichting van de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken (NMGWW) in 1919 een bepalende factor voor de ontwikkeling van de modernistische architectuur met een sociaal karakter.

  In de kunst, was het de tijd van de avant-garde. Daartoe behoorden het kubisme, het futurisme, het expressionisme, de abstractie, het surrealisme en, meer lokaal, het Plastique Pure. Het discours van de avant-garde kwam internationaal tot uiting in talrijke publicaties, zoals in tijdschriften van de De Stijl- en Bauhaus-beweging. In België combineerde het weekblad 7 arts informatieve inhoud met artistieke kritiek. Victor Bourgeois, een van de oprichters, publiceerde regelmatig architectonische manifesten. Er waren ook veel lokale tijdschriften over architectuur en stedenbouw: La Clarté, Bâtir, L'Émulation, L'Équerre, ... De gebouwen en plannen van de modernisten werden breed gedocumenteerd en hun ideeën vurig verdedigd!

  Als de modernisten revolutionair waren, dan was dat vooral vanwege hun nieuwe visie op de rol van architectuur in de samenleving. Zij verankerden hun praktijk in een sociaal ideaal om zoveel mogelijk mensen in staat te stellen in adequate omstandigheden te leven. Woningen werden lichter en luchtiger dan voorheen waardoor de gezondheidsproblemen werden verminderd die inherent waren aan de overbevolkte wijken waar de arbeidersklasse tot dan toe opeengepakt leefde. De modernisten hadden de ambitie om via de architectuur de maatschappij te veranderen en zo een “nieuwe mens” te creëren.

  Om dit te bereiken pasten de modernisten een architectuur en stedenbouw toe vanuit een rationeel gedachtengoed. Zij verwierpen de bourgeois-ornamentiek en gaven de voorkeur aan abstracte, vereenvoudigde vormen. Bovendien verdedigden zij authenciteit in het gebruik van materialen en kozen ervoor om de logica van hun ontwerpen zichtbaar te maken. Industrialisatie, standaardisatie en het gebruik van nieuwe bouwmaterialen, zoals gewapend beton en glazen bakstenen, stelden hen in staat een nieuw architectonisch vocabularium in te voeren en tegelijkertijd de bouwkosten te minimaliseren.

  Modernistische architectuur is open naar buiten toe, waardoor licht en lucht kunnen circuleren. Als gevolg daarvan hebben veel gebouwen platte daken, vensterregisteren en grote erkers. Deze grote architecturale openingen werden alleen mogelijk doordat de structuur van het gebouw niet langer werd gedragen door de muren alleen. Door een systeem van betonnen kolommen en vloeren toe te passen kwam de gevel vrij om met nieuwe bouwvormen te experimenteren. Deze bouwlogica maakte de invoering van open interieurs mogelijk die konden worden gerationaliseerd naar het voorbeeld van de CUBEX-standaardkeukenblokken, in 1930 ontworpen door Louis-Herman De Koninck en op grote schaal in België verspreid. In die periode begonnen veel architecten niet alleen de structuur, maar ook de interieurs van de gebouwen te ontwerpen.

  Chronologisch gezien dateert het begin van het modernisme in België van kort voor de Eerste Wereldoorlog. In 1910 bouwde Antoine Pompe de Dr. Van Neck Kliniek (129), die de overgang maakte van Art Nouveau elementen naar een meer functionele architectuur. Aan het begin van het decennium ging Pompe samenwerken met Fernand Bodson. Zij bepleitten een rationele architectuur, met name in het tijdschrift Tekhné, dat Bodson leidde. Hun werk had ook een sociale dimensie, zoals bijvoorbeeld het ontwerpen van meubels voor arbeiders.

  De Eerste Wereldoorlog maakte echter een einde aan het elan van deze pioniers in België, maar een nieuwe generatie Belgische architecten en stedenbouwkundigen in ballingschap dacht al na over de wederopbouw en ontwikkelde hun ideeën over stedenbouw en planning. In Engeland bestudeerde Jean-Jules Eggericx het tuinstadmodel en de Unie van (Belgische) Steden werd in 1915 door de Town Planning and Garden-Cities Association uitgenodigd in Londen. De ingenieur Raphaël Verwilghen begon te werken aan een plan voor de wederopbouw van het verwoeste België na de oorlog tijdens zijn vlucht naar het Verenigd Koninkrijk via Frankrijk en Nederland. In Nederland publiceerde Louis Van der Swaelmen in 1915 zijn verhandeling over stedenbouw Préliminaires d'art civique. Huib Hoste, die eveneens in ballingschap was en in Nederland verbleef. Hij werd een naaste medewerker van de avant-gardebeweging De Stijl.

  "Ruïnes, zo... of anders modern" (Victor Bourgeois, 1919)

  De Eerste Wereldoorlog liet België in puin achter. Tegenover degenen die het land opnieuw wilden opbouwen zoals het was geweest, zag deze nieuwe generatie architecten een kans om een nieuw architecturaal vocabularium tot stand te brengen. Een van de meest fervente onder hen was de jonge Victor Bourgeois, die verklaarde: "Blut zijn is de redding van de architectuur"! En inderdaad, er was wanhopig behoefte aan woningen en de wederopbouw moest snel en zo goedkoop mogelijk gebeuren, want er was heel weinig geld beschikbaar en een tekort aan bouwmaterialen. Dit zou een belangrijke invloed hebben op de keuze van nieuwe materialen en het gebruik van gestandaardiseerde bouwonderdelen.

  Zo kwam het dat de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken verantwoordelijk werd voor de bouw van vele sociale woningen en tuinsteden. De Nationale Materialenbank kreeg de opdracht nieuwe bouwmaterialen en -technieken te promoten en ermee te experimenteren: de tuinwijk Het Rad (1920-1922) (197) werd het experimentele project.

  De tuinwijken werden toen een sociaal model voor verstedelijking. Zij stelden een kansarme bevolking in staat om in een aangename en gezonde omgeving te leven. De meesten zijn ontworpen door de stedenbouwkundige en landschapsarchitect Louis van der Swaelmen. In het midden van de jaren twintig werd het budget voor de aanleg van tuinsteden echter drastisch verlaagd als gevolg van een conservatievere regering die aan het begin van het decennium zijn intrede deed.

  In dezelfde periode richtte Henry Van de Velde La Cambre op in Brussel (1927) waar veel modernisten doceerden en opgeleid werden. Enkele decennia eerder, in 1901, had Van de Velde in Duitsland de Weimar School voor decoratieve en industriële kunsten opgericht. Deze bloeide tot 1914 en lag aan de oorsprong van de schepping van de Bauhaus in Dessau, onder leiding van Walter Gropius.

  Een andere belangrijke gebeurtenis was de oprichting van het Congrès internationaux d’architecture moderne (CIAM) in 1928, dat een nieuw forum werd voor reflectie en onderzoek over stedenbouw en huisvesting. De Belgische architecten Victor Bourgeois en Huib Hoste speelden een belangrijke rol in de organisatie ervan.

  In 1930 werd in Brussel de derde CIAM gehouden, met als thema het rationele bouwperceel. Hoogbouw werd gepredikt als een middel om het effect op de grond tot een minimum te beperken en zo het gevoel van ruimte in de steden te verbeteren, en tegelijk schaalvoordelen voor voorzieningen en machines mogelijk te maken. Hoge appartementsgebouwen, die enkele jaren eerder al in Brussel waren verschenen, werden steeds gangbaarder en markeerden het einde van de tuinwijk als het voorkeursmodel voor de urbanisatie van de voorsteden.

  Deze ideeën over de organisatie van stedelijke gebieden gaven ook aanleiding tot grootschalige utopische stedenbouwkundige projecten, waarbij in sommige gevallen hele historische wijken moesten worden gesloopt. In Brussel bijvoorbeeld stelde Stanislas Jasinski de bouw voor van drie gigantische kruisvormige kantoortorens in het historische stadscentrum om er de ministeries van de federale regering in onder te brengen. Dit grote project is echter (gelukkig?) nooit gebouwd. Verder zijn er maar weinig voorbeelden van modernistische stedenbouw in Brussel, met uitzondering van de tuinwijken en het Coghenplein (190). In Brussel vonden de modernisten de meeste kans om zich uit te drukken in het ontwerpen van individuele huizen. Veel huizen en villa's werden gebouwd in opdracht van kunstenaars en opdrachtgevers die puristische, modernistische gebouwen wensten. De huizen voor de kunstenaar Lenglet (44) en de kunstverzamelaar Philippe Dotremont (49) ontworpen door Louis-Herman De Koninck; die voor de beeldhouwer Oscar Jespers door Victor Bourgeois (17), en die voor de juwelier Wolfers door Henry Van de Velde (153); zijn enkele van de meest iconische voorbeelden. De modernisten ontwierpen ook huizen die niet alleen dienden als woning voor hen en hun gezinnen, maar ook als kantoor en als uitstalraam voor hun kunst. Voorbeelden hiervan zijn de huizen van Louis Herman De Koninck (45), Robert Puttemans (134), en Paul-Amaury Michel's Het Glazen huis (116). Ook de bouw van appartementsgebouwen nam een hoge vlucht in Brussel in de jaren 1930. Tot de opmerkelijkste behoren de Albert- en Leopoldresidenties, twee torens aan weerszijden van het Meeusplein, gebouwd tussen 1934 en 1937 naar een ontwerp van Jean-Jules Eggericx en Raphaël Verwilghen (176). De appartementen hebben veel lichtinval en zijn uitgerust met de modernste apparatuur uit die tijd: Cubex inbouwkeukens met Norge koelkasten en centrale verwarming. In deze periode werden veel modernistische en op de Art Deco geïnspireerde appartementsgebouwen gebouwd voor een welgesteld publiek. In deze periode begon ook de speculatieve woningbouw, onder meer onder leiding van de door architect Jean-Florian Collin opgerichte woningbouwmaatschappij Etrimo. We mogen ook de verschillende categorieën modernistische utiliteitsgebouwen niet vergeten, zowel industriële; zoals de brouwerij Wielemans-Ceuppens (6), als commerciële; zoals de garage en showroom van Citroën (172). Beide gebouwen hebben een monumentale schaal en fungeerden als vitrines voor de moderniteit en het prestige van de bedrijven die er eigenaar van waren. Er zijn ook enkele grote modernistische openbare gebouwen in Brussel, zoals het omroepcentrum INR (1933) op het Flageyplein (65). Hoewel de stijl van deze verschillende soorten modernistische gebouwen in Brussel verre van uniform is, kunnen we een aantal belangrijke tendensen onderscheiden. Ten eerste het radicale purisme en de internationale stijl, ontdaan van alle versiering en met zijn vernieuwende principes van rationele binnenhuisarchitectuur rigoureus toegepast. Nieuwe bouwmaterialen zoals beton, staal en glazen bakstenen worden veelvuldig gebruikt, vaak op een duidelijk zichtbare manier. Architecten die met deze trend in Brussel worden geassocieerd zijn onder meer Louis-Herman De Koninck, Victor Bourgeois, Gaston Brunfaut, Huib Hoste en Paul-Amaury Michel. Ten tweede, de regionalistische stijl, beïnvloed door de expressionistische bakstenen gebouwen van Berlage, de Amsterdamse School en Frank Lloyd Wright. Deze tendens, met zijn vernaculaire accenten, wordt ook wel sentimenteel of romantisch genoemd. Door te weigeren het verleden volledig overboord te gooien, verzetten sommige aanhangers zich tegen het modernistische purisme, dat zij als te kubistisch beschouwden. Het baksteenmodernisme wordt gekenmerkt door een creatief en vakkundig gebruik van metselwerk. Antoine Pompe, Fernand Bodson, Pierre Verbruggen, Lucien François en Jean-Jules-Eggericx zijn de belangrijkste referenties voor deze stroming in Brussel. Ten derde werd het modernistisch classicisme gekenmerkt door strenge vormen en een edel materiaalgebruik, dat soms doorsloeg naar monumentalisme. De belangrijkste vertegenwoordigers ervan in Brussel zijn Stanislas Jasinski, Jacques Obozinski, Alexis Dumont en Marcel Van Goethem.

  Ten slotte zijn er talrijke gebouwen uit deze periode die niet in een bepaalde stijl passen en waarvan de architecten zich evenzeer hebben laten inspireren door de vooruitgang van het modernisme als door andere eigentijdse stijlen, zoals het Art Deco. Vermeldenswaardig is ook de pakketbootstijl waarbij de vormen van schepen werd nagebootst. Wat het behoud van deze bouwwerken betreft, zijn enkele belangrijke modernistische gebouwen in Brussel gesloopt (bv. Villa Canneel van De Koninck) en andere zijn verminkt. Gelukkig zijn vandaag de dag veel van deze gebouwen beschermd en geklasseerd als monument.

6. WIELS – Adrien BLOMME

Dit juweeltje van modernistische industriële architectuur in België werd in 1930 ontworpen door Adrien Blomme als een nieuw brouwerijgebouw voor de brouwerij Wielemans-Ceuppens. Blomme gebruikte nieuwe bouwtechnieken en gewapend beton om een praktische toepassing te geven aan enkele van de belangrijkste principes van het modernisme, zoals de overvloed aan natuurlijk licht en de correlatie tussen de buitenruimte en de binnenfuncties van het gebouw. De grote glazen traveeën onthullen de enorme koperen brouwketels aan voorbijgangers en de raampartijen overspoelen het interieur met daglicht. Blomme besteedde bijzondere aandacht aan de ventilatie en hygiëne die vereist zijn in een moderne brouwerij, de grootste in België op het moment van de opening. Ondanks zijn modernistische karakter is het gebouw niet louter functioneel. Blomme beschouwde de technische vooruitgang als een middel om een nieuwe esthetiek te creëren, zoals blijkt uit de decoratieve elementen wat je kan zien aan bijvoorbeeld de friezen die uit de raamstroken steken.

15. Fernand BODSON – Paul Spaakstraat

Fernand Bodson was een van de pioniers van de modernistische architectuur in België. In 1911 richtte hij het tijdschrift Tekhné op en werd hij hoofdredacteur van Art et Technique. In de Paul Spaakstraat, op de terreinen van de eerste school van Ovide Decroly, bouwde hij een huis (n°6), een garage (n° 8) en twee ateliers voor kunstenaars (n°2 & 4). Naast deze drie gebouwen bouwt hij in 1934 samen met Louis Van Hooveld de vrijmetselaarsloge Le Droit Humain in de Kluisstraat. Bodson verdedigde een rationele architectuur met regionale accenten. De invloed van Frank Lloyd Wright en van de Amsterdamse School komt tot uiting in het huis en de ateliers in de Paul Spaakstraat, die een ongewoon voorbeeld zijn van het baksteenexpressionisme. De gevels zijn bekleed met terracotta tegels en gelegd zonder duidelijke geometrische logica, waarvan de holle voegen de horizontale versieringen accentueren. De twee dakpanelen die terug liggen ten opzichte van de gevel zorgen ervoor dat de twee studio's verlicht worden door daglicht via grote dakramen.

17. Maison-atelier du sculpteur Oscar Jespers, Victor BOURGEOIS Arch. (1928)

De beeldhouwer Oscar Jespers (1887-1970) liet zijn huis en atelier in 1928 ontwerpen door zijn vriend, de architect Victor Bourgeois. Het valt op door zijn formeel onderzoek dat een combinatie is van de strakke woordenschat van Le Corbusier en robuuste volumes met afgeronde hoeken en cilindervormen. Het gebouw bestaat uit drie delen: een beeldhouwatelier, twee tentoonstellingsgalerijen en een privéwoning voor de kunstenaar, zijn vrouw en hun kind. Jespers maakte reusachtige sculpturen en vereiste daarom een bovenste verdieping. Het gebouw is als een abstract object waarvan de elegantie niet in de details en versiering van de gevel zit, maar meer in het harmonieuze evenwicht tussen holle en volle vormen, licht en dynamische lijnen. La maison est comme un objet abstrait dont l'élégance ne se situe pas dans le traitement des détails et des décors de façade, mais dans l'équilibre harmonieux des pleins et des vides, de la lumière et du dynamisme de ses lignes.

Jacinthe Gigou

24. LE PEUPLE – Fernand BRUNFAUT, Maxime BRUNFAUT

De Brunfauts vormden een architectenfamilie en waren tevens toegewijde socialisten. Hun ontwerpen stonden in dienst van vooruitgang en propaganda. Fernand (1886-1972), die eerder al de drukkerij van de Gentse krant Vooruit had ontworpen en gebouwd, werkte voor dit gebouw samen met zijn zoon Maxime (1909-2003). In 1931 kregen zij de opdracht om het gebouw waar de officiële krant Le Peuple van de Socialistische Partij werd gedrukt, aan te passen en uit te breiden. De benedenverdieping van het Art Nouveau gebouw van Richard Pringiers (1869-1937) in de Zandstraat 33-35 werd veranderd, terwijl ze in de Sint-Laurensstraat een opmerkelijk nieuw modernistisch gebouw met een glazen uithangbord-torentje ontwierpen en bouwden. In de geest van transparantie en ideologische openheid is bijna de hele gevel gevuld met ramen. Het hoofdgedeelte bestaat uit twee verdiepingen, waarin zowel overdag als 's nachts de hoofdfunctie van het gebouw te zien was: de krantendrukpersen. In het torentje bevindt zich het trappenhuis dat ook vanaf de straat zichtbaar was. Bovenop de toren is het drievoudige uithangbord Le Peuple te lezen, waarvan waarvan het opschrift is aangebracht op drie hoge betonnen platen van progressieve hoogte.

45. Louis-Herman DE KONINCK – Maison DE KONINCK (Maison De Koninck, Lenglet et Dotremont)

Louis-Herman De Koninck (1896-1984) neemt een aparte plaats in onder de Belgische modernisten. Hij begon zijn carrière als ontwerper van geprefabriceerde bouwelementen in cement en was niet direct verbonden met avant-garde kringen. Zijn technisch meesterschap in combinatie met het modernistische rationalisme bracht hem er echter toe nieuwe esthetische perspectieven te creëren. Deze zijn zichtbaar op Vronerodelaan 105 (45), waar hij voor zichzelf een huis bouwde op een hellend terrein dat een manifest is voor het minimumhuis op een vierkante plattegrond. Elke leefruimte is een functioneel volume dat zijn kleine omvang overwint door een slim gebruik van de ruimte en het daglicht dat door grote ramen naar binnen stroomt. Hiernaast, op nr. 103, ontwierp en bouwde De Koninck een huis en atelier voor de kunstenaar Jacques Lenglet (44). Hoewel het lijkt te zijn ontworpen om zeer grote doeken te herbergen, zijn er geen sporen meer te vinden van het werk van de mysterieuze Lenglet. In de Schepenijlaan ontwierp en bouwde De Koninck ook een huis voor de kunstverzamelaar Philippe Dotremont (49). De gevel bestaat uit een dunne wand van gewapend beton dat in onbewerkte staat is gelaten en in vergelijking met veel andere gebouwen uit dezelfde periode in uitstekende staat is bewaard gebleven, een bewijs van de knowhow en de grote zorg die De Koninck aan zijn gebouwen besteedde.

84. Hôtel Petrucci-Wolfers – Jean-Jules EGGERICX

Dit herenhuis werd in 1925 door architect Jean-Jules Eggericx ontworpen voor Claire Petrucci. De bakstenen gevel en de modulaire raamkozijnen herinneren aan de Amsterdamse School en getuigen van de invloed van de Nederlandse architect Van Tonderen, die met Eggericx samenwerkte. Het gebouw bevat twee appartementen, één op het gelijkvloers voor Claire Petrucci en één op de eerste verdieping voor haar dochter Clairette en haar echtgenoot Marcel Wolfers, een lakwerker en kunstenaar; zoon van de juwelier Philippe Wolfers. De appartementen liggen rond een prachtige, achthoekige, centrale hal met een mozaïek- en terrazzovloer. De handgrepen op de deuren die naar de kamers leiden, werden gelakt door Marcel Wolfers.

Jacinthe Gigou

116. Het glazen huis, Paul-Amaury MICHEL Arch. (1935)

Paul-Amaury Michel was pas 23 jaar oud toen hij in 1935 dit huis, zijn eerste gebouw, voor zichzelf ontwierp en bouwde. Hij laat de sterke invloeden van Le Corbusier en de lijnesthetiek zien. Hij past de vijf punten van de nieuwe architectuur toe die door de modernistische meesters zijn vastgesteld: zuilen, een open plattegrond, een vrije gevel, een dakterras en vensterbanden. Het huis diende als visitekaartje voor de jonge architect en combineert elementen van het Huis van glas van Pierre Chareau in Parijs, en het prototype Citrohanhuis van Le Corbusier. Het heeft alle kenmerken van een modernistisch huis, zoals duidelijke lijnen en zuivere vormen. De achtergevel is volledig opgetrokken uit glazen bouwstenen om het daglicht binnen te laten stromen. De eerste en tweede verdieping zijn behandeld als een duplex, in de gevel tot uitdrukking gebracht door een groot raam, waarachter zich de ontvangstruimten bevinden. Het is een voorbeeld van syncretisch functionalisme, waarbij de architect erin slaagt vele modernistische elementen te combineren en ze tegelijkertijd aan te passen aan de beperkingen van de locatie.

Jacinthe Gigou

129. Antoine POMPE – Clinique du Dr Van Neck

"Laten we dan vereenvoudigen en condenseren. Laten we de essentie zoeken" zei Antoine Pompe (1873-1980), wiens eerste gebouw deze kliniek voor dokter Van Neck was (1910). Het kan beschouwd worden als het eerste modernistische gebouw in België, maar ontleent toch kenmerken aan de Art Nouveau. Het ontwerp wordt gekenmerkt door een duidelijk zichtbare structuur en het authentiek gebruik van materialen. Zo wordt de gevel gestructureerd door pilasters die luchtroosters herbergen waardoor muffe lucht uit het gebouw naar buiten kan. Glazen bouwstenen zorgden voor daglicht in het gebouw en beschermen tegelijkertijd de privacy van de patiënten die revalideerden in de kliniek voor orthopedische aandoeningen. Tegenwoordig zijn de glazen bouwstenen op de eerste verdieping vervangen door grote ramen.

135. JOE RAMAEKERS

Aan de elegante Molièrelaan staat dit imposante flatgebouw van acht verdiepingen met een gevel van kleine, donkerkleurige belvedère-stenen. Het ontwerp is sterk beïnvloed door het expressionistische metselwerk van de Amsterdamse School. Subtiele vlak- en volumespelingen zijn te zien aan weerszijden van het veelhoekige torentje op de hoek van de Stallaertstraat en de Molièrelaan. Joe Ramaekers (1900-1975), van wie weinig bekend is, heeft in deze burgerlijke straat een gebouw geschapen dat tegelijk sober en monumentaal is.

153. Henry VAN DE VELDE - Maison / Woning/ House Wolfers

Het huis Wolfers werd gebouwd voor de beroemde juwelier door Henry Van de Velde (1863-1957) tijdens de modernistische periode van de architect. Van de Velde, een van de belangrijkste pioniers van het modernisme, had zich reeds in 1894 in zijn manifest Déblaiement d'art uitgesproken over een zoektocht naar functionele vormgeving. Tijdens dit onderzoek naar zuivere vormen, ontwierp hij een prachtig spel van volumes, volgens zijn rigoureuze zoektocht naar een eenvoud en zuiverheid van geometrische lijnen. Dit huis met afgeronde hoeken, is een nobel voorbeeld van het gebruik van de beroemde belvedère-stenen. In het ontwerp komen ook enkele andere belangrijke elementen van de modernistische architectuurtaal tot uitdrukking, zoals een plat dak en vensterbanden.

172. Citröen Garage : Marcel VAN GOETHEM, Alexis DUMONT

In de jaren 1920 was de auto een symbool van moderniteit. Het is in deze context en met dit imago dat Citroën zich ontwikkelt. Voor zijn showrooms richtte het merk een architectuurafdeling op onder leiding van Maurice-Jacques Ravazé. Er ontstonden grote, moderne, luxueuze gebouwen met gigantische etalages. Hun functies waren hybride en omvatten functionele delen (kantoren, werkplaatsen, pompen) maar ook recreatieve delen (kiosk, bar, restaurant). Voor de Belgische Citroënvitrine werkte Ravazé samen met de plaatselijke architecten Alexis Dumont en Marcel Van Goethem. Hun werk werd herhaaldelijk gewijzigd op verzoek van Ravazé en de Stad Brussel. Zij moesten ook samengaan met de omringende gebouwen in de buurt die zich reeds op het terrein bevonden en die niet konden worden aangekocht, zoals het Lunatheater. Deze kolos van glas, beton en staal werd onlangs omgebouwd tot de tentoonstellingsruimte KANAL van het Centre Pompidou.

193. Cité Moderne

Victor Bourgeois (1897-1962) was een toonaangevend Belgisch modernist. Hij bouwde de woonwijk La Cité Moderne op slechts 25-jarige leeftijd. Zijn doelstellingen waren de arbeidersklasse de kans te geven in een aangename en gezonde omgeving te leven en de ernstige naoorlogse woningnood aan te pakken. Zijn tuinwijk bestaat uit een mengeling van woningen en winkels, met vijftien verschillende groottes van woningen, van kleine appartementen tot gezinswoningen. De architectuur is kubistisch, rationeel en gestandaardiseerd, maar vol onderbrekingen, onder andere door het spel van volumes dat wordt gecreëerd door loggia's en de verspringende rijen woningen, die elk toegang bieden tot zonlicht, allemaal verbonden door gemeenschappelijke tuinen ontworpen door Louis Van der Swaelmen. Bourgeois experimenteert hier met een herbruikbare kubusvormige betonbekisting: non-plus genaamd. Een techniek die een snelle en goedkope constructie mogelijk maakt.

195. Kapelleveld

De coöperatieve vereniging voor huurwoningen tuinwijk Kapelleveld werd opgericht in 1922. De algemene opzet werd ontworpen door landschapsarchitect en stedenbouwkundige Louis Van der Swaelmen, terwijl de gebouwen werden ontworpen door een kwartet van architecten: Huib Hoste, Antoine Pompe, Paul Rubbers en Jean-François Hubben. De gebouwen illustreren de twee belangrijkste tendensen in het Belgisch modernisme: de ene een meer gevoelige stijl die verankerd is in regionale tradities, vertegenwoordigd door Pompe's gebruik van baksteen, loggia's en schuine daken; de andere is radicaler en kubistischer, waar de invloed van De Stijl duidelijk is, zoals gebruikt door Hoste. Desondanks is het algemene effect er een van samenhang, gebaseerd op een gebrek aan versieringen, het gebruik van pleisterwerk op de meeste gevels en de uitstekende integratie van de gebouwen met hun door Van der Swaelmen ontworpen landschap.

196. Le Logis-Floréal

Le Logis-Floréal is een tuinwijk-project dat bestaat uit kleine wijken met elk hun eigen indeling. Oorspronkelijk werd de wijk ontwikkeld door twee coöperatieve woningbouwverenigingen: Le Logis en Floréal. Vandaag hebben deze verenigingen hun stempel gedrukt op de huizen: die van Le Logis hebben groene deuren en raamkozijnen, terwijl de Floréal voor geel heeft gekozen. De basis wooneenheid van dit tuinwijk project werd ontworpen door Jean-Jules Eggericx (1884-1963): een huis dat tot zijn eenvoudigste vorm is teruggebracht, maar voorzien is van alle nodige comfort. Het pittoreske karakter van het Logis-Floréal vindt zijn oorsprong in de relatie met de natuur, dankzij de landschapsarchitectuur van Louis Van der Swaelmen (1883-1929). Van der Swaelmen wilde een harmonieus evenwicht tot stand brengen tussen de indeling van de gebouwen en de natuurlijke kenmerken van het terrein. Zo scheiden gazons de wegen van de huizen en heeft elk huis een achtertuin, die onderaan via smalle paden verbonden is met openbare ruimten, tuinen en speelplaatsen. De woningen bestaan niet alleen uit individuele huizen, maar ook uit appartementsblokken, zoals het blok Le Fer à Cheval (79); het blok op de hoek van de Vinkstraat en de Ortolanenlaan (82); het Hector Denis-gebouw (117) en ten slotte; het Logis-gemeenschapscentrum (80) dat in een meer modernistische, sobere stijl is ontworpen.